Het betreft de volgende instellingen:
a) de Belgische universiteiten, de Belgische universitaire centra en de instellingen die
met universiteiten zijn gelijkgesteld krachtens de wetten op het toekennen van de
academische graden en het programma van de universitaire examens;
b) de koninklijke academiën;
c) het Nationaal Fonds voor wetenschappelijk Onderzoek;
d) de openbare centra voor maatschappelijk welzijn;
e) het Rode Kruis van België;
f ) de Koning Boudewijnstichting;
g) het Europees Centrum voor Vermiste en Seksueel Uitgebuite Kinderen – België;
h) de Nationale Kas voor Rampenschade ten bate van het Nationaal Fonds voor Algemene Rampen
of het Nationaal Fonds voor Landbouwrampen evenals de provinciale rampenfondsen;
i) de beschutte werkplaatsen die, ter uitvoering van de wetgeving betreffende de sociale
reclassering van de mindervaliden, opgericht of erkend zijn door de Executieve of door de
bevoegde instellingen;
j) het Fonds voor schadeloosstelling van de landbouwbedrijven getroffen door de dioxinecrisis;
k) de Rijksmusea en, op voorwaarde dat de giften voor hun musea worden bestemd, giften
aan Gemeenschappen en Gewesten, provincies, gemeenten en de openbare centra voor
maatschappelijk welzijn. Aan deze instellingen mogen de giften eveneens worden gedaan
onder de vorm van kunstwerken en worden afgetrokken van het totale inkomen van de
schenker voor zover zij voldoen aan bepaalde voorwaarden.